Het wonder van de Hegge

en de kapel van het heilig sacrament in de Hegge te Poederlee

De toerist die graag eens een half uurtje verwijlt op een stukje oude Kempen, met een grote geschiedenis, moet de Hegge te Poederlee opzoeken.
Mooie dreven en boswegen leiden er van de weg PoederleeHerentals naar toe. Op een enig fris en rustig plein, onder reusachtige beuken, linden en epicea’s staat de “Kapel van het Heilig Sacrament in de Hegge”, in de volksmond “Hegkapel” geheten. In de verlengenis van de kapel
bevindt zich de dreef met de Zeven Weeën van Maria, aldaar in 1911 geplaatst op last van een vrome parochiane, Maria Theresia Wouters, overleden in 1910 en haar broer Jan-Baptist.

Vooraleer de geschiedenis te verhalen van de feiten die aanleiding gaven tot de bouw van de kapel in de vijftiende eeuw is een naamverklaring van de plaatsnaam hier wel op zijn plaats. “Hegge” betekent “afsluiting”, “haag”, “heg”. En werkelijk staan wij hier op de grens van de relatief vruchtbare akkergronden, de Kouter, en de vroegere schrale heidegronden, die eertijds gemeenschappelijk bezit waren en dienstig waren voor het “stouwen” van de huisdieren van de arme inwoners van het dorp. Deze grens werd in de veertiende en vijftiende eeuw gevormd door “doornelijnen”, doornstruiken, zoals de diverse geschreven bronnen van die tijd getuigen.

De feiten waarin de kapel van de Hegge en de Ommegang van de Hegge hun oorsprong vinden, zijn historisch bewezen en zeer gedetailleerd gekend.

Op donderdag 28 januari 1412 (o.s.) stal een verarmde jonker, Jan van der Langersteden, uit de kerk van Wechelderzande (thans een deelgemeente van Lille) een kelk en een ciborie, waarin zich echter nog gewijde hosties bevonden. De man verbleef sinds lange tijd te Herentals in de herberg “Inden Hoorn” in de Nederrij en leefde aldaar een verkwistend leven. Ogenschijnlijk was hij een welgesteld ridder, met een knecht en twee paarden, maar in werkelijkheid zat de jonker diep in de schulden : vandaar dat hij zich genoodzaakt zag tot de heiligschennende diefstal. Dat hij hiervoor de kerk van Wechelderzande had uitgekozen, lag voor de hand. Wechelderzande was een uitgesproken klein dorpje waarvan de kerk door de pastoor van Poederlee bediend werd : wellicht zou de diefstal lang genoeg onopgemerkt blijven.

Op de terugweg naar zijn logement te Herentals verdoolde hij echter in de Hegge. Waar hij ook naartoe reed, steeds kwam hij terecht op dezelfde plaats. Als ondanks alles gelovige middeleeuwer wijtte hij zijn verloren rijden aan de aanwezigheid van de vijf geheiligde hosties en hij besloot naar Sassenhout, gehucht onder Vorselaar, te rijden en “dan soude hij se int water swingen”. Maar ook dit opzet mislukte en tenslotte schudde de kerkdief de vijf hosties in een konijnepijp en dekte ze toe. En waarlijk : dra vond Jan van der Langersteden de weg naar Herentals weer. In de stad kwam en zijn doen en laten verdacht voor en na het bekend geraken van de stoutmoedige kerkdiefstal te Wechelderzande, werd de kerkdief door de Herentalse schout aangehouden en op de pijnbank gelegd. Na onderzoek vonden de gerechtsdienaren het gestolen goed en de Herentalse schepenbank veroordeelde de kerkdief tot de dood met de galg. Over zijn heiligschennende daad, het aanraken en het wegwerpen van de gewijde hosties, had Jan van der Langersteden met geen woord gerept… Acht dagen later, op donderdag 4 februari 1412 besteeg een gebroken Jan van der Langersteden de galgladder onder toezien van Lanken ‘den hangeman’, de beul van Antwerpen, en een grote menigte. Aangemaand door de biechtvader bekende de kerkdief luidkeels zijn heiligschennende daad. Ogenblikkelijk werd de heiligschenner op een paard gebonden en de menigte trok geleid door Jan van der Langersteden naar de plek waar hij meende de hosties verborgen te hebben : er moest eerherstel geschieden aan het Heilig Sacrament. Het lag echter in de lijn van de verwachtingen dat de hosties niet meer gevonden zouden worden, want zeven dagen en zeven nachten lagen de hosties nu verborgen. Maar hier openbaarde zich voor de toenmalige gelovige het wonderbare : de vijf heilige hosties lagen voor het bewuste konijnehol “ghemueert vuyter eerden, ongesureert al van de conijnen, daer sij lage in regen, in sneeuw tot acht dagen”. Na overleg tussen de verschillende geestelijken en wereldlijke hoogwaardigheidsbekleders werden twee hosties in processie naar de kerk van Poederlee gebracht, de andere drie namen de Herentalsenaren “weerdelijck” naar de Sint-Waldetrudiskerk. Voor de heiligschennende daad kon geen straf zwaar genoeg zijn : men zou Jan van der Langersteden in de stad rondvoeren, naakt liggende op een kar met gloeiende kolen, zodat de heiligschenner een langzame en afgrijselijke dood zou sterven. Door enkele vrouwen van aanzien en vooral de gasthuiszusters werd om verzachting van deze verschrikkelijke dood gepleit en daarom zou men, alvorens de heiligschenner te hangen, eerst zijn rechterhand afhakken met een kuipersbijl.

Het wonderlijke wedervaren van de kerkdief en de vijf geheiligde hosties verspreidde zich snel tot ver buiten onze toenmalige gewesten. Elisabeth van Görlitz, hertogin van Luxemburg en echtgenote van de toenmalige hertog van Brabant en Limburg en die toendertijd op het hertogelijk jachtslot van Turnhout verbleef, spoedde zich met haar gevolg naar de Hegge, waar zij, op de plaats waar de heilige hosties gerust hadden, het Heilig Sacrament aanbad. Dit stichtend voorbeeld werd nagevolgd door honderden bedevaarders en om die reden liet de toenmalige heer van Poederlee, Jan van Vriessele, met zijn vrouw Margaretha van Haesenbrouck een ruime kapel oprichten. De bouw ervan werd voltooid door zijn zoon Wouter en diens vrouw Gertrude van Helmont. De aartsbisschop van Kamerijk, aartsbisdom waartoe ook Poederlee tot in het midden van de zestiende eeuw behoorde, verleende al vlug aflaatbrieven voor de bedevaarders naar de Hegge, iets wat veel pausen en kerkvorsten na hem ook zouden doen. Ook de Duitse keizer, Maximiliaan van Habsburg-Oostenrijk en zijn gade, Maria van Bourgondië, bewezen eer aan de kapel van de Hegge in een open brief, waarin zij het onderhoud van de kapel en giften ervoor sterk aanbevolen (8 november 1478 (o.s.)). De vele nog bestaande bronnen vanaf de vijftiende eeuw spreken steeds van een massale toeloop naar het Poederleese bedevaartsoord, iets wat wij ons heden niet meer kunnen voorstellen, laat staan begrijpen.

Het wonder van de Hegge werd toendertijd echter door de katholieke Kerk aangegrepen om devotie tot het H. Sacrament te beklemtonen en te propageren. En het wedervaren van Jan van der Langersteden kwam precies op tijd : tijd waarin het probleem van de transubstantiatie (aanwezigheid van Christus in het H. Sacrament) in volle hevigheid werd bediscussieerd. Vandaar ook de overrompelende pelgrimage naar het bedevaartsoord van het Heilig Sacrament in de Hegge. De talrijke al dan niet vermeende wonderen en genezingen ter plaatse bevestigden de uitstraling van de Hegge.

De konijntjes van de Hegge

De zogenaamde “konijntjes van de Hegge” hebben steeds de bijzondere aandacht getrokken van zowel de gelovigen als de critici. Het symbool van de Hegge wordt inderdaad gevormd door konijnties die in menselijke houding de vijf hosties aanbidden. Het is duidelijk dat de volksmond na de wonderlijke gebeurtenissen van 1412 deze biddende konijntjes er weldra bij fantaseerde, niet uit sensatiezucht maar als beklemtoning van de aanwezigheid van Christus’ lichaam in de gewijde hosties. Reeds in 1478 (o.s.) in de brief van Maximiliaan van Oostenrijk zijn deze konijntjes een feit. De andere gebeurtenissen zijn echter – historisch bewezen – echt gebeurd, zoals blijkt uit verscheidene gerechtelijke stukken die onder ede werden opgetekend. Hierbij horen onder andere de getuigenissen van betrokkenen die voor de Herentalse schepenbank onder eed werden afgelegd.